Digitale themavraag – Eenzaamheid

Kind van Auti

Dit was het thema van mei 2022
Hieronder de reacties op dit thema.

Reactie 1

Eenzaamheid

Het maakt eenzaam om te zijn opgegroeid bij 1 (of 2) ouders met autisme. Familie, vrienden, hulpverleners, eigenlijk bijna de hele buitenwereld begrijpt niet wat zo’n jeugd met je doet. En dus ook niet wat voor jou moeilijk is of wat je erg raakt. Of dat je niet zulke positieve gevoelens hebt naar je ouders, ook al hebben ze het altijd goed bedoeld.

Onze ouder(s) zetten naar de buitenwereld vaak hun beste beentje voor en dan lijkt er niks aan de hand. Maar ze hebben ook een andere kant, die ze alleen thuis laten zien: als ze moe en overprikkeld zijn en alleen maar snakken naar rust, slecht kunnen omgaan met onverwachte situaties en niet begrijpen wat er omgaat in jou. Ik merk zelf dat ik dat bijna alleen kan delen met lotgenoten en dat maakt eenzaam. Er is een kant van mij die weinig mensen kennen.

Ik heb als kind niet geleerd om mijn eigen grenzen te respecteren. Sterker nog, mijn ouders leken te denken dat mijn grenzen identiek waren aan die van henzelf. Maar ik was een kind en geen volwassene en ik was bovendien een andere persoon met een eigen karakter. Het heeft tot gevolg gehad dat ik goed geworden ben in aanvoelen wat een ander van me wil en me daar vaak al naar gevoegd heb voordat ik het besef. Ik cijfer me bij voorbaat weg voor die ander. En daarna zit ik dan met de gebakken peren, want hoe leg ik uit dat ik mijn aangepaste zelf was en niet mijn echte zelf, terwijl dat helemaal niet van me verlangd werd? Vaak wordt dat niet begrepen en dat doet het contact geen goed.

Ik heb als kind ook niet geleerd om mijn gevoelens serieus te nemen. Mijn ouders stonden alleen open voor rationele argumenten. En dus kom ik niet op voor mezelf als ik geen rationele argumentatie kan verzinnen om te bereiken wat ik wil. Ik houd me op de vlakte, vermijd het gesprek en plaats me daarmee buiten de groep.

Ik ben allergisch geworden voor de verplichting om me te voegen naar andermans kaders als ik het gevoel heb dat die kaders niet bij me passen. Ik ben dan zo geraakt dat ik het niet meer rustig kan bespreken en geen andere weg zie dan af te haken. Zo sta ik dus weer alleen.

Door steeds weer dat aanpassen lukt het mij onvoldoende om in contact te blijven met mezelf tijdens contact met de ander. Het maakt dat ik na afloop tijd nodig heb om mezelf weer terug te vinden. Die behoefte aan tijd voor mezelf kan ik anderen vaak niet uitleggen.

Kortom: de gevolgen van een jeugd bij een ouder met autisme zijn behoorlijk ingrijpend en haast niet uit te leggen aan anderen. Het veroorzaakt een kloof van onbegrip. Stap voor stap ben ik bezig de last van het verleden van me af te werken. De kloof wordt zo wel kleiner, maar toch  heb ik nog vaak het gevoel er alleen voor te staan.

Reactie 2

Eenzaamheid is je niet verbonden voelen, Je ervaart een gemis aan een hechte emotionele band met anderen. Of je hebt minder contact met andere mensen dan je wenst.

Ik kan wel zeggen dat ik mijn hele leven al een gemis aan een hechte emotionele band heb gevoeld. Vooral als klein kind al. Ik wist niet wàt ik voelde, maar ik voelde wel dat er iets niet klopte. Emoties werden bij ons thuis niet gehoord of gezien.

Schaamte, boosheid, verdriet, angst, blijdschap en nieuwsgierigheid. Deze emoties die zo belangrijk zijn om je goed te mogen ontwikkelen hebben velen als kind wel gevoeld maar niet geleerd ermee om te gaan en ze te herkennen.  En als je een autistische ouder had, dan zéker niet!

Als kind voel je alles wat er te voelen is, zonder rem of filter, gewoon zoals het is. Maar met een autistische ouder (of ouders) is er geen respons, geen wederkerigheid en dus denk je als kind dat je blijkbaar de enige bent die dit voelt. Je praat er niet (meer) over en je gevoelens en emoties worden niet beantwoord.

Je probeert níét te voelen wat er wél is. Dat is niet alleen ongezond, maar vanuit de ogen van een kind ook een groot verlies.

De behoefte om contact te maken blijft wèl aanwezig. Maar alleen buitenshuis werd die behoefte  bevestigd en leerde ik als kind dat het buiten ons gezin gezelliger en warmer was in de omgang met anderen dan thuis. Ik logeerde, in de basisschoolleeftijd, altijd graag bij familie of vriendinnetjes en als ik dan weer thuiskwam en ’s avonds in mijn eigen bed lag kreeg ik vaak een huilbui en begreep niets van mijn verdriet. Ik was verdrietig maar wist niet waarom. Ik wilde eigenlijk niet thuis zijn maar mocht dat van mezelf niet denken.

Ik weet nog precies het moment dat ik niet meer bij m’n moeder op schoot mocht zitten. “je bent nu vier jaar en te groot voor dit soort dingen!”.

Emoties werden rationeel verklaard. Was je verdrietig dan moest jij je niet aanstellen want tranen helpen niet. Bij een overlijden van oma of opa werd het afgedaan als een feit dat er aan zat te komen. Hij/zij was oud. En we gingen weer over tot de orde van de dag.

Wij hadden thuis een kat en dat was m’n maatje. Die kat gaf respons en was blij mij te zien. Tot ik op een dag thuiskwam en de kat was weg. Mijn moeder had m aan de dierenbescherming meegegeven. Het gaf zo’n rommel en ze was die kattenbak zat.

Was je bang dan moest jij je niet aanstellen en niet zo’n schijterd zijn.

Was je blij dan moest je indimmen want zó leuk was het nu ook weer niet. Was ik blij en liep ik te zingen dan kreeg ik steevast de opmerking “als je voor mij zingt dan mag je wel stoppen”.  Was ik nieuwsgierig en wilde ik iets onderzoeken dan moest ik maar bij het bekende blijven en niet “buiten de lijntjes kleuren”. Veiligheid voor alles.

Gevoelens telden niet bij ons thuis.

Bij het ouder worden ontwikkelde ik een belangstelling voor de gebeurtenissen tijdens de tweede wereldoorlog. Joodse onderduikers, verzetslieden. Het boek van Anne de Vries “reis door de nacht” verslond ik. Ook omdat mijn ouders die oorlog bewust hadden mee gemaakt en heel zelden wel eens iets vertelden over de bezettingstijd.

Door de jaren heen ontwikkelde ik een attitude van “ik doe het wel alleen” omdat ik geen support noch steun van mijn ouders ontving. Ik moest alles alleen uitzoeken want niets was meer zo als vroeger in hun ogen en dus bleven ze bij hun veilige verleden en herinneringen. Nieuwe dingen waren eng.

Bij ons thuis werd tegen je gesproken, of over je gesproken maar nooit mèt je gesproken.

Als kind dacht ik regelmatig dat het niemand wat uitmaakte of ik er nu was of dat ik er niet was. Ik werd niet gezien.

Maar dan dacht ik aan de Joodse mensen uit de concentratiekampen die na de oorlog terug in Nederland kwamen en geen familie meer hadden. Ik voelde mij verwant met hen.

En als zij, helemaal alleen, hun leven konden opbouwen dan kon ik dat vast ook.

Dus hield ik moed en deed m’n best.

Een bepaald gevoel van eenzaamheid is altijd gebleven, tot op de dag van vandaag.

De schade van niet gezien worden laat z’n sporen na.

Contact maken met mensen gaat mij inmiddels goed af. Maar omdat ik aan de basis niet goed heb geleerd wat het is om vertrouwelijk met iemand om te gaan en grenzen aan te voelen heb ik in mijn leven zo af en toe flinke fouten gemaakt. Dit omdat ik met het aangeleerde on-sociale gedrag niet altijd vrienden maakte. (ik zeg expres on-sociaal, niet te verwarren met asociaal, want dat was het nìet)

Als kind probeerde ik niet te voelen wat er wèl was omdat ik niet wist dat je gevoelens en emoties had en er naar mocht luisteren. Inmiddels heb ik geleerd wèl te voelen en te luisteren naar mezelf, mijzelf serieus te nemen inclusief emoties en gevoelens. Wederkerigheid normaal te vinden en het te signaleren als het er niet is als het er wel hoort te zijn.

Al zo doende leert men maar het was fijner geweest om het binnen de veiligheid van een liefdevol gezin te mogen leren.